De verspreiding en vermenigvuldiging van de malariaparasiet. Bron: neurologie.eu (aldaar bijgewerkt 1 sept. 2018).

In de maand juli van het jaar 1826 breekt in de stad Groningen een hevige epidemie uit. Er wordt wel gesproken over de 'Groninger ziekte', hoogstwaarschijnlijk betreft het de ziekte malaria, een term die pas eind 19e eeuw ingang vindt . Uiteindelijk sterft 10 procent van de Groninger bevolking aan deze epidemie. Het stadsbestuur neemt direct maatregelen tot bestrijding.


Eén van de kazernes wordt als noodziekenhuis ingericht. Aan de stadsapotheken verstrekt men gratis geneesmiddelen aan behoeftige personen. Ook neemt het stadsbestuur een aanvankelijk door particulieren gestichte inrichting tot het verstrekken van verkwikkingen en verversingen aan de zieken over. Verder vinden op stadskosten soepuitdelingen plaats.


De ziekte is zo algemeen, dat zij een ontwrichting van het economische leven meebrengt, waardoor velen tot armoede vervallen. Dit brengt een aantal ingezetenen der stad ertoe, zich op 20 september1826 tot een commissie van bijstand te verenigen.
Zij, die ondersteuning genieten uit de Openbare Armenkas of uit de diaconiekassen van de verschillende kerkelijke gezindten of zich reeds tot één van beide hebben gewend, vallen buiten de bemoeiingen van de commissie. Hulp wordt uitsluitend verleend aan personen en huisgezinnen, die hiermee niet in aanraking komen.


Van de oprichting wordt kennis gegeven aan de Gouverneur van de provincie Groningen en aan de burgemeester van de stad, van wie goedkeuring wordt verkregen.
De commissie kiest zelf uit haar midden een voorzitter, secretaris en thesaurier. Voor vervulling van vacatures zoekt de commissie zelf de, volgens haar inzicht, geschikte personen.
De commissie, aan wie het Ommelander Huis als vergaderplaats is toegewezen, begint haar werkzaamheden met het plaatsen in de nieuwsbladen van een oproep aan stad- en landgenoten tot het geven van bijdragen in geld en in natura.
Deze oproep heeft onder meer tot gevolg, dat ook buiten de provincie Groningen commissies tot steunverlening worden gevormd. Onder andere zijn er zodanige commissies in Amsterdam en Utrecht.

Voor haar werkzaamheden splitst de commissie zicht in 4 subcommissies


De 1e subcommissie wordt belast met het algemeen financieel beheer en met het behartigen van de correspondentie.
De 2e subcommissie belast zich met het bijeenbrengen van alle gegevens betreffende hulpbehoevenden. Zij stelt de voordracht op van personen, die volgens haar voor de steun in aanmerking komen.
Aan de 3e subcommissie wordt de ontvangst en uitdeling van kledingstukken en dekking toevertrouwd.
De 4e subcommissie houdt zich bezig met het verdelen van levensmiddelen, brandstof, stro, turf en verkwikkingen.
Het magazijn van de goederen, bestemd voor de 3e subcommissie bevindt zich in het gebouw van de Vrijmetselaarsloge, terwijl de 4e subcommissie haar goederen in diverse lokaliteiten heeft opgeslagen.
Onderwerpen van bijzonder belang worden behandeld in de Centrale Commissie, bestaande uit de 2e subcommissie aangevuld met één lid van elk van de overige subcommissies benevens de voorzitter en thesaurier van de gehele commissie.

Voor de uitdelingen ging men als volgt te werk


De hulpbehoevenden kunnen zich wenden tot de wijkmeesters van de stad. Deze vullen dan de door de commissie gevraagde gegevens op de hun daartoe verstrekte formulieren in.
Deze formulieren worden naar de 2e subcommissie gestuurd. Daar worden ze onderzocht en vergeleken met lijsten van personen, die door de Openbare Armenkas of diaconieën worden geholpen. Vervolgens worden zij, die voor hulp in aanmerking komen, op lijsten geplaatst met vermelding van hetgeen zij, naar het oordeel der subcommissie, nodig hebben.
De aldus opgemaakte lijsten worden ter goedkeuring voorgelegd aan de gehele commissie, die eens per week in haar geheel vergadert. Ten slotte wordt aan de 3e en 4e subcommissie opgedragen om op grond van de aldus goedgekeurde lijsten de benodigde goederen aan de daarop vermelde personen uit te delen.


De uitdeling


Deze uitdelingen zijn te onderscheiden in gewone en buitengewone. Onder buitengewone uitdelingen vallen personen die, hoewel zij hulp nodig hebben, zich door schroom laten weerhouden deze te vragen. Komt dit een lid der commissie ter ore, dan kan hij, naar eigen inzicht, de betrokkene turf en aardappelen doen toekomen op bonnen, waarvan elk commissielid een aantal bezit.

De gewone uitdelingen vallen uiteen in algemene en in een uitdeling uitsluitend bestemd voor weduwen, wier mannen door de ziekte zijn overleden. Deze vrouwen genieten bijstand op ruimere schaal.

Bij de algemene uitdelingen van aardappelen, brandstoffen en stro, die het eerst plaatsvinden, wordt tevens aan ieder persoon of huisgezin een klein bedrag in geld ter hand gesteld.
Ter gelegenheid van de eerste algemene uitdeling wordt aan alle daarvoor in aanmerking komende personen aangezegd op een bepaald uur in het Ommelander Huis voor de 4e subcommissie te verschijnen. Aan een ieder wordt aldaar een houten blokje uitgereikt, door de voorzitter van de gehele commissie getekend en voorzien van een nummer, dat correspondeert met dat onder hetwelk de betrokkene staat ingeschreven op de algemene lijst, die door de commissie is samengesteld. Dit nummerblokje moet bij iedere volgende uitdeling door de betrokkene of namens hem worden getoond.

Eerst daarna worden bonnen voor de benodigde goederen verstrekt. Deze bonnen kan men bij de magazijnen afgeven, waarna de goederen, zo nodig aan de woning der behoeftigen worden bezorgd.
Geschiedt de eerste uitdeling in volgorde van aanmelding, bij de volgende is de stad verdeeld in verschillende wijken.
Op ditzelfde nummerblokje kan men bij de 3e subcommissie kledingstukken en dekking krijgen, waarvan de uitdeling, enige tijd later, op dezelfde wijze plaatsvindt. Bovendien worden kleren uitgereikt aan een aantal personen bij het verlaten van het ziekenhuis, alwaar ze zijn verpleegd.
Misbruik als verkopen of in pand geven van de verstrekte goederen wordt gestraft met het inhouden van het nummerblokje. Later als het aantal zieken zeer toeneemt, wordt dit systeem iets gewijzigd.
In de plaats van de wijkmeesters komen door de commissie aangestelde en bezoldigde ambtenaren, belast met het onderzoek naar de levensomstandigheden van de aanvragers. Zij brengen van hun bevindingen rapport uit aan de 2e subcommissie.

Klachten en verzoeken om meerdere bijstand kunnen voortaan worden ingediend bij een commissie tot de reclames, beurtelings bestaande uit leden van de gehele commissie, die eveneens zitting houdt in het Ommelander Huis. De aan de commissie gezonden verkwikkingen (vruchten e.d.) en versterkingsmiddelen worden door haar afgestaan aan de bovenvermelde inrichting, die ze op advies van de dokters aan de patiënten afstaan. Ontvangen geneesmiddelen worden voor een deel naar de dokters, voor een ander deel naar de stadsapotheken doorgezonden.

Door het stadsbestuur wordt op aanraden van de commissie een lokaliteit ingericht, geschikt voor breisters, spinsters en een soortgelijk beroep uitoefenende vrouwen om aldaar hun werk te verrichten.
Voor dit zogenaamde Werkhuis wordt een commissie van toezicht benoemd, mede samengesteld uit vertegenwoordigers van de hier ter stede wonende wolkammers.
Na drie maanden werd dit werkhuis, uit gebrek aan belangstelling, weer opgeheven.
Als aan de gewone algemene uitdelingen een eind is gekomen, vindt tegen inlevering van het nummerblokje nog een slotuitkering plaats in geld.
De nog overgebleven gelden worden grotendeels gebruikt tot het weer op de been helpen van enige huisgezinnen, die ten gevolge van de ziekte, hun bedrijf niet hebben kunnen voortzetten.
Voor dit doel zijn trouwens ook reeds eerder gelden beschikbaar gesteld. De rest wordt besteed voor het aankopen van turf. Op bonnen, door de commissie aan de dokters ter hand gesteld, kunnen patiënten deze verkrijgen bij de verschillende leveranciers in de stad over wie de voorraad turf is verdeeld.

Met uitbrengen van een eindverslag beëindigt de commissie op 1 juli 1828 haar taak.


 


Bron:
RHC GA, nr. 1192. Volksziekte-commissie, 1826-1828.
De stukken die op haar betrekking hebben, worden in een kist geborgen en gedeponeerd in het toenmalige Stadsarchief van Groningen. De lengte van het archief bedraagt 2 meter en omvat de tijdsperiode 1826 - 1828.


Openbaarheid:
Aan de openbaarheid zijn geen beperkingen gesteld.


Literatuur:
Margreet Ramaker, 'In de ban van de beet : de malaria-epidemie in de stad Groningen in 1826', Gronings Historisch Jaarboek (1998) 66-81 Gerard Terwisscha van Scheltinga, Historie van Academisch Ziekenhuis en Medische Faculteit te Groningen in de professoren buurt (Groningen 2004) 84, 94.

 

 


Deze pagina maakt deel uit van de website www.nazatendevries.nl.
Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorgvuldigheid besteed. Desondanks kunnen er best fouten voorkomen.
Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen...geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres.
Laat ook eens een bericht achter in het Gastenboek.
Hoogeveen, 1 oktober 2019
Samenstelling: © Harm Hillinga
Menu Artikelen.
Terug naar de HomePage.
Top